rabbelaar
- rab·be·laar
- naamwoord van handeling van rabbelen met het achtervoegsel -aar [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rabbelaar | rabbelaars |
verkleinwoord |
de rabbelaar m
- iemand die veel praat m.n. van advocaten
- Het woord rabbelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rabbelaar" herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
26 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ rabbelaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be