Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·nos·ti·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]

Werkwoord

pronostikeren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pronostikeren
pronostikeerde
gepronostikeerd
zwak -d volledig
  1. het maken van een voorspelling
     Ook tweelingbroer Jonathan, die onlangs voor de eerste keer vader werd, is niet helemaal tevreden met zijn seizoen. “Ik heb ook niet meteen een verklaring, al was ik wel twee maanden out met een blessure aan de hamstrings. We werken hard om beter te doen. Maar toch waren er zeker ook mooie momenten. Voor de Memorial durf ik niet te pronostikeren.”[2]
     Volgende maand start het WK voetbal in Rusland (14 juni-15 juli) en dus kan het pronostikeren voor fans beginnen.[3]
  2. meedoen aan een kansspel waarin men voorspellingen doet over sportuitslagen
     Tourtoto’s, met hun aantrekkelijk suggestie dat de toekomst zich in een gewenste richting laat pronostikeren…. De Tourtoto is niets anders dan de hoop, gecondenseerd in vijftien namen en een maximaal puntenaantal.[4]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. pronostikeren op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    BELGA
    “Borlées sluiten “frustrerend seizoen” af op AG Memorial Van Damme” (28/08/2017), De Standaard
  3.   Weblink bron
    Jarni Van Waesberge
    “FIFA 18 voorspelt het WK en ziet een hoofdrol voor de Rode Duivels” (29/05/2018), De Standaard
  4.   Weblink bron
    Geschreven door:Frank Heinen
    “Histoire de l’étape 0 – Het eind van de hoop” (29/06/2013), HP de Tijd