• pro·fes·so·raat
enkelvoud meervoud
naamwoord professoraat professoraten
verkleinwoord

het professoraato [2]

  1. het ambt van een professor; een hoogleraarplaats
     Hij wist dat hij beter verdiende, dat zijn talenten een professoraat in Berlijn rechtvaardigden, maar hij zag ook in dat de destructieve tegenwerking door Kronecker dat onmogelijk zou maken.[3]
     Het Humboldt-professoraat wordt toegekend aan hoogleraren die een autoriteit zijn op hun vakgebied.[4]


  1. professoraat op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Antonio Padilla
    “Fabeachtige getalen en waar ze te vinden” (2023), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026353512
  4.   Weblink bron “Geknoeid met onderzoek UvA” (Dinsdag 29 april 2014, 14:14), NOS