Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoog·le·raar·schap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoogleraarschap hoogleraarschappen
verkleinwoord hoogleraarschapje hoogleraarschapjes

Zelfstandig naamwoord

het hoogleraarschapo

  1. (onderwijs) de functie van professor
     Na de preludes over de wetenschappelijke achtergrond van de getuige en zijn carrière tot aan zijn hoogleraarschap aan de universiteit van Hamburg kwamen ze er vrij snel op hoe Lenz en zijn pediatrische onderzoeksteam meer dan een jaar lang wanhopig hadden gezocht naar een verklaring voor wat eruitzag als een focomelie-epidemie in de Bondsrepubliek.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535