privékliniek
- pri·vé·kli·niek
- samenstelling van privé bn en kliniek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | privékliniek | privéklinieken |
verkleinwoord | privékliniekje | privékliniekjes |
de privékliniek v
- (medisch) particuliere onderneming waar patiënten behandeld kunnen worden
- ▸ Mijn steiger en boothuis zijn een soort privékliniek geworden met één enkele patiënt.[1]
- ▸ Haar echtgenoot heeft een vaste baan, met een goede ziektekostenverzekering voor het hele gezin. Luciana kon terecht in een privékliniek. Haar tante, Silvana, moest naar een publiek ziekenhuis. "Om naar een particulier ziekenhuis te kunnen gaan, moet je geld hebben, of een goede baan. Dat had mijn moeder niet", verzucht haar dochter, Ana.[2]
- Het woord privékliniek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)“Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
- ↑ Weblink bron Marc Bessems“Als je corona krijgt in Brazilië, kun je maar beter goed verzekerd zijn” (17-06-2020), NOS