Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pri·vé·ge·bruik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord privégebruik
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het privégebruiko

  1. voor eigen, particulier gebruik
     Ik heb altijd een grote voorraad medicijnen voor privégebruik.[2]
     De mannen ruzieden over het privégebruik van een pinpas van het bedrijf. Het conflict werd afgelopen jaren al meerdere keren voor de rechter uitgevochten.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3.   Weblink bron “Verdachte dodelijke schietpartij Oss overleden” (14-02-2019), NOS