• pre·te·ri·tum
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verleden tijd’ voor het eerst aangetroffen in 1806 [1]
  • van Latijn praeteritum [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord preteritum preterita
preteritums
verkleinwoord - -

het preteritumo

  1. (taalkunde) verleden tijd


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   preteritum     preteritumet     preteritum     preteritumen  
genitief   preteritums     preteritumets     preteritums     preteritumens  

preteritum o

  1. (grammatica) onvoltooid verleden tijd, preteritum