prediken
- pre·di·ken
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘Gods woord verkondigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1200 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
prediken |
predikte |
gepredikt |
zwak -t | volledig |
prediken
- overgankelijk (religie) de leer van een geloof verkondigen
- De dominee predikte over de brief aan de Romeinen.
1.de leer van een geloof verkondigen
- Het woord prediken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "prediken" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "prediken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be