• pracht·band
enkelvoud meervoud
naamwoord prachtband prachtbanden
verkleinwoord

de prachtbandm [1]

  1. boekomslag waarmee men een eenvoudig machinaal geproduceerd boek kan omhullen
     Een album met een indrukwekkende prachtband: 'Briefmarken' stond er op.[2]
     Maar daar stond een groot deel in bruine prachtband: De Sterrenhemel! Hé,' zei hij ineens op kennerstoon, het grote boek tussen de rij uithalend en 't even doorbladerend, 'hé, heeft oom dāt? Dat wou 'k wel 'es inkijken ja.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1
    Theodorus Johannes Thijssen
    Kees de jongen”   (1923), C.A.J. van Dishoeck   Citefout: Ongeldig label <ref>; de naam "Kees de jongen" wordt meerdere keren met andere inhoud gedefinieerd.