Nederlands

 
potstal
Uitspraak
Woordafbreking
  • pot·stal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord potstal potstallen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de potstalm

  1. stal waarin men mest van het vee verzamelt (oppot)
     De kring hield in de schuur de afgelopen vijf zondagen in augustus de succesvolle tentoonstelling Grensoverschrijdend water. „De potstal zit vast aan de molen, het is een goede gelegenheid voor tentoonstellingen. De bezoekers kunnen hun auto parkeren bij de molen van Bels en dan hierheen lopen.”[3]
     De schaapskudde van Mieke Boode wordt straks ondergebracht in driekwart van de schuur. En wel in een ouderwetse potstal, waar mest en heideplaggen zich langzaam opstapelen om uiteindelijk naar het land gebracht te worden.[4]
     Zittend op strobalen in de potstal krijgt iedereen en kom linzensoep met lamsvlees. De ogen gericht op een wei vol pinksterbloemen met in de verte de Tankenberg.[5]
Vertalingen

Gangbaarheid

53 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. potstal op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “'Schuur bij Frans goed te gebruiken'” (03-09-2009), Tubantia
  4.   Weblink bron “Oldenzaal heeft er half december een schaapskooi bij” (17-11-2010), Tubantia
  5.   Weblink bron
    Rob Wissink
    “Twente smaakt overheerlijk” (14-05-2013,), Tubantia
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be