postpunt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- post·punt
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van post zn en punt zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | postpunt | postpunten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het postpunt o
- locatie als een winkel, supermarkt of tankstation waar het ook mogelijk is brieven en pakketten voor verzending te brengen of niet thuis bezorgde stukken en pakketten op te halen
- ▸ Drie dagen later werd het kabeltje om onduidelijke redenen bij een postpunt afgeleverd ('Wat? Ik de bel niet gehoord? Kan niet!'), waardoor ik toch nog naar buiten moest.[1]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord postpunt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Doof!: En waarom het zo lang duurde voordat ik erachter kwam” (2022), Uitgeverij Podium, Amsterdam, ISBN 9789463811590, hfst. 14