Nederlands

 
postmerk
Uitspraak
Woordafbreking
  • post·merk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord postmerk postmerken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het postmerko

  1. merkteken (meestal een stempel) dat het postbedrijf aanbrengt op een postzegel om aan te geven waar en op welke datum het poststuk is ontvangen en om de postzegel onbruikbaar te maken voor hergebruik
    • De acteur uitte eerder felle kritiek heeft op president Donald Trump. Het pakket had zes Amerikaanse vlaggenstempels, opgesteld in twee rijen. Ook was er geen postmerk zichtbaar op de voorkant. Dit is vergelijkbaar met de andere verdachte pakketjes die de voorbije dagen bij prominente Democraten in de Verenigde Staten werden afgeleverd. [1] 
    • Ook de eerste kennismaking met de RPF maakt een rommelige indruk. Een brief (`Aan geadresseerde' `Nunspeet, datum postmerk') ondertekend door ene Nico Schipper, een partijblad (Signaal), een brochure (Hervormers in de politiek) en een pen. [2] 
    • In 2007 en 2013 verschenen de eerste twee delen van de reeks Postmerken & Postinrichtingen in Nederland tot 1871 (in de wandeling PEP), een lijst van postinrichtingen met de merktekens (geschreven en gestempeld) die zij op de post aanbrachten. Een derde deel is in voorbereiding. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen