Auguste Compte voorvechter van het positivisme
  • po·si·ti·vis·me
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wijsgerige richting, stellige wijsbegeerte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1881 [1]
  • afleiding van positief met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord positivisme
verkleinwoord

het positivismeo [3]

  1. (filosofie) de opvatting dat alleen de empirische wetenschappen geldige kennis opleveren
  2. (filosofie) een levensinstelling waarbij je ervan uitgaat dat alles goed komt
    • Het zijn vreemde tijden, waarin haat en extreem positivisme een soort titanenstrijd voeren. De NPO kiest een beetje partij door een maandlang dagelijks in gezamenlijke zendtijd het journaal Mijlpalen voor Parijs uit te zenden over de voettocht van milieuactivist Marjan Minnesma naar de klimaattop in de Franse hoofdstad. Ze is al bij de Biesbosch. Opmerkelijk, en niet zo klef als al die andere loop- en fietsevenementen voor een goed doel. [4] 
    • ,,Op mijn linkerbovenarm heb ik een grote tatoeage van Anne Frank. Die heb ik anderhalf jaar geleden laten zetten, ik wilde het al heel lang. Waarom? Zij is iemand die zo veel positivisme heeft nagelaten. [5] 
    • Als je met 3-1 achter staat en uiteindelijk alsnog gelijkspeelt, voelt dat als een overwinning. Dan heerst er positivisme en optimisme over het derde punt in uitduels dit seizoen. [6] 
94 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[7]