[1] portatief
  • por·ta·tief
enkelvoud meervoud
naamwoord portatief portatieven
verkleinwoord portatiefje portatiefjes

het portatiefo

  1. (muziek) een draagbaar klein pijporgeltje dat voornamelijk in de middeleeuwen en renaissance in vooral wereldlijke muziek werd gebruikt
stellend
onverbogen portatief
verbogen portatieve

portatief

  1. draagbaar, verplaatsbaar, portable
     En dus werden de noten van de Grieks-Amsterdamse componist ditmaal gespeeld door theorbes (langhalsluiten), een traverso (fluit), viola da gamba's, een cornetto (oude trompet), een violone, viool, oude trombones en een portatief orgel. En opnieuw kwam de muziek vol in het hart binnen.[3]
45 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[4]
  1. portatief op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Erik Voermans
    “Oidípous raakt vol in het hart” (30 juni 2014), Het Parool
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be