porits
- po·rits
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | porits | prietsem |
verkleinwoord |
- (Jiddisch-Hebreeuws) landheer
- (Jiddisch-Hebreeuws) geweldenaar, bruut
- (Jiddisch-Hebreeuws) kwajongen
- Hebreeuws: pariets
- Het woord 'porits' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.