Nederlands

 
poortgebouw
Uitspraak
Woordafbreking
  • poort·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord poortgebouw poortgebouwen
verkleinwoord poortgebouwtje poortgebouwtjes

Zelfstandig naamwoord

het poortgebouwo

  1. (bouwkunde) een bouwwerk, dat tot doel heeft de in- en uitstroom van personen, goederen en dieren van een bepaald terrein te controleren
     Direct achter het poortgebouw ligt een grote vijver.[2]
     Prinses Máxima heeft in poortgebouw van het Leids Universitair Medisch Centrum het eerste exemplaar van het fotoboek 'Een wereld zonder baarmoederhalskanker' in ontvangst genomen. De prinses kreeg het boek uit handen van professor Lex Peters, oprichter van de Female Cancer Foundation.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  3.   Weblink bron “Máxima krijgt boek over kanker” (26-02-2013), NOS