Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • poor·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘burger’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1]
  • afgeleid van poort met het achtervoegsel -er [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord poorter poorters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de poorterm [4] [5] [6]

  1. (geschiedenis) burger van een stad die zich het recht verworven had binnen de poorten van een plaats met stadsrechten te wonen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

70 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen