Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·li·tie·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord politieker politiekers
verkleinwoord politiekertje politiekertjes

Zelfstandig naamwoord

de politiekerm

  1. (beroep) (politiek) politicus
Vertalingen
   1. zie: politicus   

Bijvoeglijk naamwoord

politieker

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van politiek

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be