pluck

  1. overgankelijk plukken, wegplukken (veren, haren, e.d.)
  2. (figuurlijk) plukken, snel pakken, halen
  3. (figuurlijk) iemand snel van een bepaalde plek verwijderen
  4. overgankelijk (informeel) beroven
  5. onovergankelijk trekken aan iemands mouw
  6. overgankelijk (muziekinstrument) op een pizzicato ("plukkende") manier bespelen
  7. (VK) (verouderd) in got ~ed: zakken (voor een examen, toets)

pluck

  1. het plukken, de pluk
  2. orgaanvlees, organen, zoals hart, longen en de slokdarm, die uit het geslachte dier verwijderd (‘plucked’) worden.
  3. (figuurlijk) lef, branie
  4. (VS) (spreektaal) goedkope wijn
  1.   Weblink bron pluck in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com
  2. Guus Kroonen
    “Etymological Dictionary of Proto-Germanic” (2013), Brill, Leiden - Boston, p. 398