pluck
- Geluid: pluck (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /plʌk/
- Ontwikkeld uit Middelengels plucken, plukken, plockien, uit (laat) Oudengels pluccian, ploccian “plukken, uittrekken”), uit Germaans *plukkōn-, *plukkjan- “plukken”, verwant aan Nederlands plukken, Duits pflücken, Deens plukke, Noors plukke, Zweeds plocka, enz. [1] [2]
pluck
- overgankelijk plukken, wegplukken (veren, haren, e.d.)
- (figuurlijk) plukken, snel pakken, halen
- (figuurlijk) iemand snel van een bepaalde plek verwijderen
- overgankelijk (informeel) beroven
- onovergankelijk trekken aan iemands mouw
- overgankelijk (muziekinstrument) op een pizzicato ("plukkende") manier bespelen
- (VK) (verouderd) in got ~ed: zakken (voor een examen, toets)
pluck
- het plukken, de pluk
- orgaanvlees, organen, zoals hart, longen en de slokdarm, die uit het geslachte dier verwijderd (‘plucked’) worden.
- (figuurlijk) lef, branie
- (VS) (spreektaal) goedkope wijn
- ↑ Weblink bron pluck in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com
- ↑ Guus Kroonen“Etymological Dictionary of Proto-Germanic” (2013), Brill, Leiden - Boston, p. 398