plocka
- plo·cka
Naar frequentie | 1748 |
---|
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
supinum |
plocka |
plockade |
plockad |
volledig | supinum plockat |
plocka
- overgankelijk oogsten (van bessen, fruit, paddestoelen, bloemen, enz.)
- overgankelijk, (figuurlijk) ophalen (van kiezelstenen, schelpen, afval, lege blikjes enz.)
- kaalplukken, plukken, verwijderen (van veren van een vogel)
- onovergankelijk licht bewegen van iets
- «Jag plockade ner tavlan från väggen.»
- Ik verwijderde het schilderij van de muur.
- «Jag plockade ner tavlan från väggen.»
|
|
|