• Ontwikkeld uit Middelhoogduits phlücken pflocken, uit Oudhoogduits phlockōn (9de eeuw), uit Germaans *plukkōn-, *plukkjan- plukken, verwant aan Engels pluck, Nederlands plukken, Deens plukke, Noors plukke, Zweeds plocka, enz.
  • De oudere aanname van een vroege ontlening aan een vulgair Latijns woord *piluccare “uitpluizen, pellen, plukken”[1] is zowel chronologisch alsmede fonologisch gezien lastig te verklaren. [2] [3]

pflücken

  1. overgankelijk plukken
  1.   Weblink bron pflücken in:
    Wolfgang Pfeifer et al.
    Etymologisches Wörterbuch des Deutschen (1993), digitalisierte und von Wolfgang Pfeifer überarbeitete Version im Digitalen Wörterbuch der deutschen Sprache op dwds.de  
  2.   Weblink bron pluck in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com
  3. Guus Kroonen
    “Etymological Dictionary of Proto-Germanic” (2013), Brill, Leiden - Boston, p. 398