platboomd scheepswrak
  • plat·boomd
  • In de betekenis van ‘van een platte bodem voorzien’ voor het eerst aangetroffen in 1595 [1]
  • een platte bodem hebbend [2]
stellend
onverbogen platboomd
verbogen platboomde
partitief platboomds

platboomd

  1. (verouderd) van schepen dat ze een bijna platte bodem hebben en ze dus in ondiep water kunnen varen
    • In 1916 bestond Amsterdam-Noord nog niet eens. De dorpjes boven het IJ waren nog zelfstandige gemeenten. Van der Staal, die na uren wachten een plek op de sleepboot „van den heer De Zwart aan de Oosterdokskade” had gekregen, beschrijft ze als eilandjes in een onafzienbare watervlakte, waarover met vee volgeladen „platboomde schuiten” worden voortgeduwd. [3] 
16 % van de Nederlanders;
11 % van de Vlamingen.[4]