pissoir
- pis·soir
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘pisbak’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pissoir | pissoirs |
verkleinwoord |
- openbaar toilet
- pisbak voor mannen
- Op de begane grond van het verbouwde schoolgebouw zijn nu een winkel, een lunchroom en een zaal voor lezingen gevestigd. Buiten is op het binnenterrein van het Schip van het vroegere schoolplein de museumtuin gemaakt, waar nu onder meer een bushalte en een krul (pissoir) staan. [4]
- [1] urinoir, waterplaats, pisbak, vespasienne, pissijn, piesbak
- Het woord pissoir staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pissoir" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pissoir" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pissoir op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Bernard Hulsman 1 juli 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be