Nederlands

 
pisdoek
Uitspraak
Woordafbreking
  • pis·doek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pisdoek pisdoeken
verkleinwoord pisdoekje pisdoekjes

Zelfstandig naamwoord

de pisdoekm

  1. katoenen doek die men gebruikt als vocht absorberend kledingstuk dat wordt gedragen door een incontinente persoon, met name door een baby
    • Veel mensen associëren herbruikbare luiers met iets uit het verleden. Ze zien de grote katoenen doeken voor zich, die onze ouders of grootouders met het betere knutselwerk omtoverden tot ‘pisdoeken’. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen