[1] pijpenkop
 
[2] pijpenkop
  • pij·pen·kop
enkelvoud meervoud
naamwoord pijpenkop pijpenkoppen
verkleinwoord pijpenkopje pijpenkopjes

de pijpenkopm

  1. de kant van een tabakspijp waarin de pijptabak zit en brandt, aan de andere kant zit het mondstuk
    • Een man met een pijpenkop, een neerbuigend ventje met een snavel en een figuur met een oogbol als hoofd: onder de Musea voor Schone Kunsten te Brussel wonen sinds kort vreemde figuren. Ze zijn ontsproten aan de door het Magritte Museum gedrogeerde breinen van ‘piazzanen'. [3] 
    • „Hoe kleiner het pijpenkopje, des te ouder de pijp is. Tabak was vroeger namelijk duur", leren wij gelijk. Hij is de vijfde generatie Van Vreumingen en lid van de Pijpologische kring. Thuis heeft hij honderden exemplaren op zolder liggen, samen met te midden van de dagboeken van zijn voorvaders grootvaders die de winkel 175 jaar geleden openden. Overigens rookt hij zelf liever een sigaartje dan de pijp. [4] 
  2. Digitalis purpurea   vingerhoedskruid
    • Een kop, een steel en een mondstuk dus. Er zijn verschillende planten die pijpenkop of pijpensteel worden genoemd, naar de overeenkomst in vorm. In Vlaanderen werd pijpenkop aan het begin van de 20ste eeuw gebruikt voor ‘iemand met een dom voorkomen’ en als spotnaam voor een ‘aanhanger van de katholieke of conservatieve partij’. [5] 
  3. het verbrede uiteinde van een doodlopende straat
    • Bedoeling is dat er een nieuwe weg in komt met een rooilijnbreedte van 12 meter en een rijwegbreedte van 6 meter, eindigend op een pijpenkop. [6] 
  1. pijpenkop op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. De Standaard 16 JULI 2010 Eric Bracke Jongeren remixen René Magritte
  4. De Telegraaf WENDY ROEP 05 dec. 2012 Kaas en kaarsen in Gouda
  5. NRC Ewoud Sanders 28 juli 2008 Pijpenstelen
  6. De Standaard 22 DECEMBER 2009 Ambachtelijke zone Roskam breidt uit