Een picknick.
  • pick·nick
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘maaltijd in de open lucht’ voor het eerst aangetroffen in 1893 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord picknick picknicks
verkleinwoord picknickje picknickjes

de picknickm

  1. (voeding) een maaltijd in de vrije natuur
    • We hebben daar met dat heerlijke weer een picknick gehouden. 
vervoeging van
picknicken

picknick

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van picknicken
    • Ik picknick. 
  2. gebiedende wijs van picknicken
    • Picknick! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van picknicken
    • Picknick je? 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]