Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • per·fo·re·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
perforeren
perforeerde
geperforeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

perforeren

  1. overgankelijk ergens een gat in maken dat de ene zijde met de andere verbindt
    • Hij perforeerde de stapel rekeningen en deed ze in een ordner. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen