Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • per·fec·ti·o·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tot voltooiing brengen, verbeteren’ voor het eerst aangetroffen in 1661 [1]
  • afgeleid van het Franse perfectionner (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
perfectioneren
perfectioneerde
geperfectioneerd
zwak -d volledig

Werkwoord

perfectioneren

  1. overgankelijk perfecter of volmaakter maken
    • Ze zijn het ontwerp aan het perfectioneren. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen