• pem·fi·gus
enkelvoud meervoud
naamwoord pemfigus -
verkleinwoord - -

pemfigus m

  1. (medisch) ernstige auto-immuunziekte die blaren op de huid veroorzaakt
     Nadat hij deze functie een kleine veertig jaar had vervuld, stierf Coenen in 1936, enkele jaren na zijn pensioen, aan de uiterst pijnlijke huidziekte pemfigus.[1]
     Maar dan komt de vreselijke ziekte, pemfigus (een soort huiduitslag) die ontzaglijke pijnen veroorzaakt, hem aantasten en moet hij de laatste weken van zijn leven ontzettend lijden.[2]
  1.   Weblink bron
    Patrick Rooijackers
    ‘Toe-neiging’, Uitgeverij Verloren, Hilversum in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde., jrg. 121 nr. 1 (2005), p. 26
  2.   Weblink bron
    K.F. Proost
    “Frans Coenen. Een beeld van zijn leven en zijn werk.” (1958), Van Loghum Slaterus, Arnhem, p. 215