• pei·ne

de peinev

  1. (verouderd) oude schrijfwijze voor: pene, straf
      Nu om voort 't geld afte persen van de geloovigen, voor 't schandaal en opsprake van de geloovigen, na raad van wetgeleerden gevraagd te hebben, moet hij in het consistoire verschijnen om daar: (…) 6. Buiten de limieten van het bisdom gebannen worden om niet meer weer te keeren en zulks niet meer te doen op peine van gegeeseld te worden en andere arbitraire straffen te moeten ondergaan; (…)[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. poene op website: Etymologiebank.nl
  4.   Weblink bron
    J. Vangaver (red.)
    Kerkelijke vonnissen : Afgelezen te Ruiselede 1691-1770 in: Biekorf., jrg. 48 nr. 4 (april 1947), p. 92


  • pei·ne
enkelvoud meervoud
peine peines

peine m

  1. kam
vervoeging van
peinar

peine

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van peinar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van peinar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van peinar