patriciër
- pa·tri·ci·ër
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘aanzienlijke’ voor het eerst aangetroffen in 1792 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | patriciër | patriciërs |
verkleinwoord |
de patriciër m
- aanzienlijk persoon, burger, rijke koopman, regent, hoewel het niet om een adellijk persoon gaat is de persoon wel meestal afkomstig uit bepaalde families
- ‘Hij gedraagt zich als een patriciër die zichzelf presenteert als een tribuun, aanhanger van een ongegeneerd populisme.’ ‘Hij heeft minder charisma dan wijlen John Kennedy en minder principes dan oud-premier Pierre Mendès France.’ [3]
- De autobiografie is een uiteraard subjectieve maar volledig waarheidsgetrouwe en op naspeurbare feiten gebaseerde beschrijving van het leven van de onechte zoon van een Venetiaanse actrice en waarschijnlijk een patriciër, die ondanks zijn wat obscure afkomst dankzij zijn intelligentie, lef, nieuwsgierigheid, uiterlijk en aanpassingsvermogen in contact kwam met hertogen, koningen, keizerinnen en pausen. [4]
- Het woord patriciër staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "patriciër" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "patriciër" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ patriciër op website: Etymologiebank.nl
- ↑ de Standaard DINSDAG 16 MEI 2017
- ↑ Volkskrant Jeroen van Merwijk 17 juni 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be