• pa·tois
enkelvoud meervoud
naamwoord patois -
verkleinwoord - -

het patoiso

  1. (taalkunde) dialect, m.n. van het Frans en in een klein deel van een groter taalgebied
  2. (taalkunde), (pejoratief) platte volkstaal en/of jargon
     Voor de aristocratische en uitgaande wereld in Den Haag was het Nederlands een vreemd patois.[3]
20 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[4]
  1. patois op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    P. Geyl
    “Geschiedenis van de Nederlandse stam”, digitale editie gemaakt naar de eerste druk (1948-1959), p. 383
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  patois     le patois     patoiss     les patoiss  

patois m

  1. (taalkunde) patois