patchwork
  • patch·work
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord patchwork
verkleinwoord

het patchworko

  1. een handwerktechniek waarbij lapjes katoenen stof van verschillende kleur en grootte aan elkaar worden genaaid
  2. iets wat door middel van de patchworktechniek is gemaakt
    • Zangeres Rachel Kramer heeft zichzelf vanmorgen op een zachte patchwork sprei gedrapeerd. [2] 
    • Als er al decoratie was, dan was die artisanaal, zoals bij de mooie patchwork kledingstukken van Dries Van Noten en de lieflijke, los gebreide truien van Ann Demeulemeester. [3] 
    • „Een H&M van Balmain doet als snel twee keer de aankoopprijs omdat mensen hem waarschijnlijk nooit meer kunnen vinden”, zegt Scarlett Rachamim, oprichter van de webshop Unique Designer Pieces waar tweedehands designer-items van de hand gaan. Limited editions lonen al snel, weet ze. „Een blauwe Chanel patchwork quilt 2.55 in jeans, was €3500 in de winkel. Vorig jaar verkochten wij die voor €3900. Ik denk dat hij inmiddels meer waard is.” [4] 
  3. iets wat bestaat uit allerlei verschillende niet goed bij elkaar passende zaken
88 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]
  1. patchwork op website: Etymologiebank.nl
  2. Tubantia Tom Tates en Suzanne Borgdorff 25-07-18 Michael rijdt 'als een gek' naar Den Haag en Bridget heeft koele date
  3. NRC Milou van Rossum 30 juni 2016
  4. De Telegraaf LORRAINE MARLISA 02 dec. 2017 Deze luxe cadeaus worden meer waard
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be