• pas·te
vervoeging van
passen

paste

  1. enkelvoud verleden tijd van passen
    • Ik paste. 
    • Jij paste. 
    • Hij, zij, het paste. 
     ‘How can I help you sir? Today’s special is the Caesar salad,’ zei een vrolijke jonge vrouw die niet helemaal in haar uniform paste.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  


enkelvoud meervoud
paste pastes

paste

  1. plakstijfsel, stijfsel
  2. deeg
  3. pasta
vervoeging
onbepaalde wijs to  paste 
he/she/it  pastes 
verleden tijd  pasted 
voltooid
deelwoord
 pasted 
onvoltooid
deelwoord
 pasting 
gebiedende wijs  paste 

paste

  1. overgankelijk aanplakken
  2. overgankelijk beplakken
  3. onovergankelijk, (informatica) plakken
  • [3]: copy and paste
kopiëren en plakken


vervoeging van
pastar

paste

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pastar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pastar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pastar


  • pa·s·te

paste

  1. formeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord pást
  2. tweede persoon meervoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord pást