• pas·te
vervoeging van
passen

paste

  1. enkelvoud verleden tijd van passen
    • Ik paste. 
    • Jij paste. 
    • Hij, zij, het paste. 
     ‘How can I help you sir? Today’s special is the Caesar salad,’ zei een vrolijke jonge vrouw die niet helemaal in haar uniform paste.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
vervoeging van
pastar

paste

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pastar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pastar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pastar


  • pa·s·te

paste

  1. formeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord pást
  2. tweede persoon meervoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord pást