• part·ti·mer
  • van het Engels:
  • Samenstellende afleiding van part (deel) en time (tijd) met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord parttimer parttimers
verkleinwoord - -

de parttimerm

  1. iemand die minder dan een voltijds aanstelling heeft
    • Ook krijgt de VVD nu twee voltijd-gedeputeerden in plaats van een voltijder en een parttimer. [1] 
99 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]
  1. De Telegraaf 08 nov. 2012 Nieuw college Limburg zonder Van Rey
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be