parkzijde
- park·zij·de
- samenstelling van park zn en zijde zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | parkzijde | parkzijdes parkzijden |
verkleinwoord | - | - |
- kant van een bouwwerk tegenover een aangelegd groengebied
- De gevel aan parkzijde met uitzicht over een glooiend grasveld en de vijver is driezijdig uitgebouwd en heeft een veranda van één bouwlaag hoog. [1]
- Het woord 'parkzijde' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "parkzijde" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Groningen, C.L. vanDe Utrechtse heuvelrug. De Stichtse Lustwarande. Buitens in het groen. (1999) Waanders Uitgevers / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist; ISBN 90 400 9407 1; p. 136; geraadpleegd 2018-10-08
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be