paradijswida
- pa·ra·dijs·wi·da
- samenstelling van paradijs zn en wida zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paradijswida | paradijswida's |
verkleinwoord | paradijswidaatje | paradijswidaatjes |
paradijswida
- (zangvogels) een zangvogel uit het geslacht Vidua van de familie Viduidae
- breedstaartparadijswida, langstaartparadijswida, sahelparadijswida, smalstaartparadijswida, togoparadijswida
- Het woord 'paradijswida' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.