• pa·py·rus
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘papierplant’ voor het eerst aangetroffen in 1778 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord papyrus papyri
papyrussen
verkleinwoord

de papyrusm

  1. (plantkunde) Cyperus papyrus   een cypergras uit tropisch en subtropisch Afrika
  2. een oude vorm van papier uit [1] vervaardigd, die men 5000 jaar geleden al in Egypte gebruikte
    • Papyrus wordt als volgt gemaakt: een aantal lagen, in lange repen gesneden, papyrusstengels werden als een weefwerk op elkaar gelegd, en terwijl ze nog nat zijn samengedrukt. Het kleverige plantensap fungeerde als bindmiddel. 
91 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]