• pap·kind
enkelvoud meervoud
naamwoord papkind papkinderen
verkleinwoord

het papkindo

  1. kind dat met pap is groot gebracht in plaats van met moedermelk
  2. (figuurlijk) (pejoratief) een zwak en verwend persoon
    • Naast het voetbalstadion ligt de Papp Lászlo Sportaréna. Papp was geen papkind. Ja, ik weet het, soms gedraag ik me nog als een tiener. Papp is de beroemdste Hongaarse bokser aller tijden. Drie keer goud op de Olympische Spelen: Londen 1948, Helsinki 1952 en Melbourne 1956. Een ongeëvenaarde prestatie. De man heeft zijn boksarena beslist verdiend. Ergens in Boedapest zal ook wel een gedenkplaat de muur van een huis sieren. [2] 
    • Als je 32-jarige kind weigert op eigen benen te staan ben je machteloos, merkte een vader in het Italiaanse Trento. Hij weigerde nog langer te betalen voor zijn thuiswonende dochter die al acht jaar treuzelt met haar studie filosofie. Zij stapte naar de rechter en werd in het gelijk gesteld: vader is verplicht om haar te onderhouden. Renato Brunetta, de minister voor Overheidszaken en Vernieuwing, grijpt de uitspraak aan om eens stevig van leer te trekken tegen de Italiaanse jongeren. Het zijn bamboccioni (papkinderen), vindt Brunetta. [3] 
83 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 26 NOVEMBER 2011 JOSEPH PEARCE
  3. Volkskrant Linda Otter 2 februari 2010
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be