pantheïst
- pan·the·ist
- van Engels pantheist, gespeld met een trema volgens spellingregel 7.A [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pantheïst | pantheïsten |
verkleinwoord |
de pantheïst m
- (filosofie) iemand die die ervan uitgaat dat alles (en iedereen) goddelijk is
- ▸ Van godsdienstvrijheid voor de roomsen en van vrijheid „voor atheïst, pantheïst en deïst” kon daarom geen sprake zijn. „Er blijft slechts van tweeën één: óf wij leveren ons land over aan Rome en de ongodisten, óf wij verwerpen de godsdienstvrijheid en binden, al is het, zoals onze vaderen steeds gedaan hebben met verwerping van inquisitie en kettermoord, den strijd openlijk aan tegen allen, die het land te gronde werpen, met name tegen Rome”, aldus ds. Kersten eind jaren dertig.[3]
- mannelijke vorm van pantheïste
- pantheïstisch, pantheïsme
- Het woord pantheïst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pantheïst" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ pantheïst op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Pieter Jan Dijkman“Om een staat met de Bijbel” (18-04-2008), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be