• paar·den·bij
enkelvoud meervoud
naamwoord paardenbij paardenbijen
verkleinwoord paardenbijtje paardenbijtjes

de paardenbijv

  1. (verouderd) wesp
    • Dikwijls zal men een vlug klein diertje opmerken dat eenigszins op een paardenbij gelijkt, en over de plant loopt.[3] 
  • Het woord was in de 20e eeuw in Zeeland en Vlaanderen nog in gebruik. [4] [5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. paardenbij op website: Etymologiebank.nl
  3. Bulletin, Issues 17-23. Orange Free State (Province) Dept, of Agriculture, 1908
  4.   Weblink bron
    Jac. van Ginneken en H.J. Endepols
    “De regenboogkleuren van Nederlands taal.” (1917), L.C.G. Malmberg, Nijmegen, p. 29
  5.   Weblink bron
    De Bouck & De Bon
    “peerdebie” (11 augustus 2021) op vlaamswoordenboek.be