Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·zij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overzij overzijden
overzijdes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de overzijv / m

  1. overkant, overzijde, vooral gebruikt in gedichten
    • Laat alle hoop varen, zou Dante zeggen, want u betreedt de hel: ‘Hier staat men eenzaam op de brug/ in ’t holst van deze morgen, / om op de eb te zien weerspiegeld// de Soda dreunend aan de overzij. [1] 
    • Brand een kaars en loop over de bodem van het bad en breng de vlam naar de overzij. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Volkskrant Piet Gerbrandy 31 juli 2009
  2. NRC 26 oktober 2012
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be