Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·kant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overkant overkanten
verkleinwoord overkantje overkantjes

Zelfstandig naamwoord

de overkantm

  1. de andere zijde van een weg of water
    • Die lui van de overkant zijn niet te vertrouwen. 
     ‘Ik ga wel eerst,’ zei Claude rustig terwijl hij stapje voor stapje in het door eerdere hikers gemaakte voetspoor naar de overkant liep.[1]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be