overwinteren
- over·win·te·ren
- samenstelling van over en winteren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overwinteren |
overwinterde |
overwinterd |
zwak -d | volledig |
overwinteren
- inergatief de winter op een bepaalde plaats doorbrengen
- Veel trekvogels gebruiken de streek als plek om te overwinteren.
1. de winter doorbrengen
- Het woord overwinteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overwinteren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be