• over·win·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overwinteren
overwinterde
overwinterd
zwak -d volledig

overwinteren

  1. inergatief de winter op een bepaalde plaats doorbrengen
    • Veel trekvogels gebruiken de streek als plek om te overwinteren. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be