Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·win·ter·de

Werkwoord

vervoeging van
overwinteren

overwinterde

  1. enkelvoud verleden tijd van overwinteren
    • Ik overwinterde. 
    • Jij overwinterde. 
    • Hij, zij, het overwinterde. 
  2. verbogen vorm van overwinterd, voltooid deelwoord van overwinteren