• over·le·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overlezen
las over
overgelezen
klasse 5 volledig 1
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overlezen
overlas
overlezen
klasse 5 volledig 2

overlezen [1]

  1. overgankelijk nog eens, opnieuw lezen
  2. overgankelijk tijdens het lezen niet opmerken, over het hoofd zien
  • vervoeging van overlezen: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: overlezen…
geen verbogen vorm

overlezen

  1. voltooid deelwoord van overlezen
90 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]