• ove·rig
  • Afgeleid van over met het achtervoegsel -ig.
stellend
onverbogen overig
verbogen overige
partitief overigs

overig

  1. overblijvende (datgene van het geheel wat nog overblijft buiten het eerdergenoemde)
    • De drie marktleiders hebben de prijzen verhoogd. De overige bedrijven zullen deze prijsverhoging wel volgen. 
     Omdat ik de blikseminslagen boven op Mount Whitney al had overleefd, was ik minder bang voor de overige gevaren.[1]
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be