ouderloos
- ou·der·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ouderloos | ouderlozer | ouderloost |
verbogen | ouderloze | ouderlozere | ouderlooste |
partitief | ouderloos | ouderlozers | - |
ouderloos
- zonder ouders
- Een ouderloos weekend was voor de kinderen een reden om een groot feest te houden.
- Nadat ze weer eens naar allerlei culturele hoogtepunten moesten van hun ouders besloten de kinderen voortaan ouderloze vakanties te gaan vieren.
- Het woord ouderloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ouderloos" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be