ordner
- ord·ner
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘map voor het opbergen van correspondentie’ voor het eerst aangetroffen in 1948 [1]
- Leenwoord uit het Duits, met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ordner | ordners |
verkleinwoord | ordnertje | ordnertjes |
de ordner m
- een verstevigde map met een beugelklem bedoeld voor het geordend opbergen van geperforeerde losse bladzijden
- De uitvinding van de ordner door Leitz maakte het bijhouden van een boekhouding een stuk handzamer.
- Het woord ordner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ordner" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ordner" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be