Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • or·di·nan·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ordinantie ordinantiën
ordinanties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ordinantiev

  1. een bevel dat van hogerhand gegeven is
     Naast oude boeken zijn er ook pamfletten, jaarrekeningen en ordinanties gevonden. Van Amselgeest: ,,We hebben ook 18de eeuwse bepalingen voor het gooien van vuurwerk gevonden en een ordinantie tegen het spelen van viool in een herberg.”[3]
     Als hij Efeze 5 zo leest, staat ds. Van Campen kritisch tegenover de passage waarin het klassieke huwelijksformulier de onderdanigheid van de vrouw als „ordinantie Gods” noemt. „Is dat Gods bedoeling geweest?”[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. ordinantie op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Hanneke Keultjes
    “Zeer kostbare eerste druk 'Wealth of Nations' gevonden in Tweede Kamer” (31-05-2018), Tubantia
  4.   Weblink bron “Ds. Van Campen: De man is als hoofd ook hoofdverantwoordelijk” (22-11-2018), Reformatorisch Dagblad
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be